Onder het Luik....
Het resort ademde rust.
Kabbelend water, ijsblokjes die zacht tikten tegen glas, kinderen die hun laatste energie uitbundig verbrandden in het avondlicht.
Alles leek licht, warm, zorgeloos. Alsof stress hier verboden was.
En toch viel hij op.
Elke dag, rond hetzelfde uur, liep hij zijn ronde. Zwarte broek. Blauw overhemd, strak ingestopt. Zwartgrijs haar, scherpe kaaklijn en ogen die niets écht leken te zien.
Hij liep methodisch langs het zwembad. Bukte. Nam een monster van het water. Knikte. En liep weer verder.
Maar altijd was er dat ene moment.
Voor mijn ligbed, half verborgen achter een struik, lag een metalen luik in de stenen vloer. Niemand schonk er aandacht aan. Behalve hij.
Hij keek om zich heen, trok zijn leren handschoenen aan, schoof het luik langzaam open en verdween in het donker. Altijd langzaam. Alsof haast iets kon wekken.
Een paar minuten later kwam hij terug, sloot het luik met een zacht klonk, en alles ging verder. Alsof er niets was gebeurd.
Tot die avond.
De zon was net onder. Het terras vrijwel leeg. Ik zat er nog, met een lauwe cocktail, dromend in het zachte licht. Opeens hoorde ik metaal schrapen over de vloer.
Het luik schoof open.
Maar dit keer, kwam hij niet omhoog. Vijf minuten. Tien. Twintig.
Ik stond op en liet mijn slippers achter. Op blote voeten liep ik naar het luik.
Binnenin was er duisternis. Maar niet compleet. Diep beneden gloeide iets. Blauwgroen. En er was geluid. Niet van machines. Een ritme. Hartslagachtig. En stemmen. Fluisterend. Zingend?
Tegen beter weten in greep ik de rand en zette mijn voeten op de ijzeren ladder. Ik daalde af. De lucht werd kouder. Vochtiger.
Ik rook aarde. Steen. Metaal. En iets... levends.
Beneden wachtte een ronde kamer, verlicht door doffe wandlampen. Middenin: een bassin, klein en rond. Het water erin was gitzwart. Alsof het licht erin verdronk.
Hij zat daar. De man in het blauwe overhemd met zijn rug naar mij toe. Zacht pratend. Niet tegen mij maar tegen het water. Ik zette een stap dichterbij. Hij draaide zich langzaam om.
Zijn ogen: spierwit. “Je had hier niet moeten komen,” zei hij kalm. “Maar nu je er bent… kun je het ook zien.” Hij wees naar het water. Ik keek. En ik zag gezichten. Honderden. Oud, jong. De meeste in zwemkleding. Sommigen herkende ik. Het waren gasten van het resort. Mensen die ik eerder vandaag nog had gezien.
Maar hun ogen, ze waren leeg. Alsof ze vastzaten in het water zelf. “Het resort bewaart herinneringen,” fluisterde hij.
“Niet alle gasten gaan echt naar huis.”
Ik deinsde achteruit en zocht de ladder.
Maar hij stond al voor mij. Hij hield een klein kaartje omhoog. Met daarop mijn naam en mijn geboortedatum.
Aankomst: 21 juli
Vertrek: ———
“Maak je geen zorgen,” zei hij. “Je krijgt een mooie kamer. Je merkt het niet eens.” Ik probeer achteruit te wijken. Maar de vloer voelt anders. Zachter. Ik kijk omlaag.
Tussen de stenen loopt iets donkers. Een dunne zwarte draad of een adertje? Het beweegt. “Wat je ziet,” zegt hij, “is geen water. Niet meer.”
Hij draait zich helemaal om. Zijn gezicht grauw, vel strak over bot. Zijn ogen hol, zijn stem haast teder. Hij stopt het kaartje in mijn borstzak.
“Ze voeden zich met herinneringen,” fluistert hij. “Hoe sterker de emotie, hoe helderder ze worden.”
Hij kijkt naar het bassin. Sommige gezichten staren terug. Anderen draaien, alsof ze slapen.
“Ze waren zoals jij. Nieuwsgierig. Vol plannen. Maar het resort… voedt zich. Niet met mensen. Met tijd. Met levens. Je kunt gaan. Maar dan moet je iets achterlaten.”
Het kaartje gloeit. Een nieuwe regel verschijnt:
IN RUIL VOOR: ____________
Het zwarte water begint te bewegen. Een gezicht stijgt op. Een mond opent. Geen geluid. Alleen leegte.
Dan zie ik het: mijn kamer, mijn strandstoel, mijn partner die slaapt met een boek op zijn borst. “Zodra jij opstijgt,” zegt hij, “neemt iemand jouw plaats in. Tenzij je kiest.”
“Wat bedoel je?” fluister ik.
“Een herinnering. Een stukje van jezelf. Een naam. Een stem. Een gezicht. Je zult het niet missen. Want je herinnert het je niet meer.”
Een stem borrelt op uit het water. Mijn stem.
Ze zegt een naam die ik herken, maar niet meer kan plaatsen.
Mijn hand glijdt naar het kaartje.
Ik kijk hem aan. Zijn ogen zachter nu.
Hij knikt.
“Een leven voor een leven. Maar geen sterven. Alleen vergeten worden.”
De letters op het kaartje bewegen, veranderen.
IN RUIL VOOR: MIKA, DE ENTERTAINER
Ik voel het gebeuren. Geen pijn. Geen schreeuw. Alleen stilte. In het bassin vervaagt één gezicht. De entertainer. Eerst zijn lach, dan zijn ogen. Alsof hij nooit bestaan heeft.
Ik klim terug omhoog. Het luik schuift vanzelf dicht. Ik sta weer onder de sterren.
Het resort is stil. Ik loop naar mijn kamer. Alles voelt licht.
De deur zwaait open.
“Waar was je?” vraagt mijn man slaperig.
“Even gewandeld,” zeg ik.
Hij glimlacht. “Morgen is er karaoke. Die gekke entertainer is er vast weer.” Ik frons. “…Welke entertainer?” Hij kijkt mij verbaasd aan. “Weet ik eigenlijk niet. Misschien is ie er nog niet geweest.”
En dan voel ik het. Een lege plek in mijn hoofd.
Een vage echo van iets dat ik had moeten weten, verdwenen, opgelost. Ik glimlach.
Neem zijn hand. Morgen is er weer zon. Zwemmen. Cocktails.
En niemand mist wat nooit is geweest.